Hij zette het flesje aan zijn mond
Als minister Jeroen Dijsselbloem over enkele maanden in alle rust zijn tuinhaag snoeit, de kippen voert , zijn paard een fijne wasbeurt geeft en, eenmaal klaar, zijn lijf neerlegt op de ligstoel. Biertje erbij. Komt de herinnering vanzelf.
Vliegt de weemoed hem naar de keel. Ziet hij zich weer in het lommerrijke Brussel, in Straatsburg, in Berlijn, Parijs, in Londen, ver weg van Den Haag. Voorzitter van de Eurogroep was hij. Een functie die hem status gaf. Overal bracht. Belangrijk maakte. Gezag verleende.
Zo jammer dat zijn partij de verkiezingen verloor en hij niet langer minister kon zijn. Toch had hij goede hoop voorzitter van de Eurogroep te kunnen blijven. Zijn rapportcijfers waren goed. De collega’s namen hem serieus.
Toen kwam het interview in de FAZ. “Ik kan niet al mijn geld aan drank en vrouwen uitgeven en vervolgens om uw hulp vragen”. Aah, de woorden waren welgekozen en streng, bedoeld voor landen die meenden zich niet aan de begrotingsregels te hoeven houden. Geen moment had hij erbij stilgestaan dat zijn woorden in verkeerde keelgaten schoten.
Man, wat waren ze boos. Maar ach, collega Schäuble zegt ook wel eens wat, had hij zich bedacht. Dus lachte hij de verwijten van de collega’s minzaam weg. De heren moesten niet zo kleinzerig wezen. Hij had het trouwens niet persoonlijk bedoeld. Wilde die Spanjool zijn plek niet innemen?
Arme minister Dijsselbloem. Één foute zin in een interview. Hij zette het flesje aan zijn mond, en dronk het in één, lange, teug leeg.