‘KUDDEGEDRAG’, WIST ZE. IK KNIKTE
Marathondag. Het was koud. Het regende hard. Pijpenstelen sloegen op gladde stenen. De supermarkt tegenover mijn huis gaat elke zondag open, om twaalf uur ’s middags precies. Staat keurig aangegeven op de deur.
Toch verzamelden lopers, supporters, vrouwen, mannen, kinderen in fleurige regenkleding, gewapend met veelkleurige nieuwe model paraplu’s zich al rond half tien voor de gesloten supermarktdeur. Eerst was het een klein groepje. Geleidelijk aan werd het groepje een groep. Een kring vormde zich die almaar uitbreidde en op een gegeven moment de straat verstopte. Werkelijk, het was zondagmorgen een drukte van belang. Gouden tijden wachtten de supermarkt.
Het werd half elf, elf uur, half twaalf. De mensen bleven rustig staan. Kwetterden dat het een lieve lust was. Ik keek het aan. Totdat, als bij toverslag, de groep uitdunde. In minder dan geen tijd ging iedereen zijns weegs. Het zal kwart voor twaalf geweest zijn. De zondagsrust was terug zover daar anno 2013 nog sprake van kan zijn, tenminste.
Het regende nog steeds. Ik begreep er niets van, keek mijn vrouw vragend aan. “Kuddegedrag”, wist ze. Ik knikte. Ja, dat moet het zijn geweest.